29
‘Ik denk dat jouw nieuwe mobiele nummer is uitgelekt,’ zegt Jeltje. ‘Een van de weekendhulpen heeft haar mond voorbijgepraat. Het is ’s morgens gebeurd, tegen een uur of elf. Jij was er nog niet en er zat een man aan de bar die koffie dronk. Hij schijnt gezegd te hebben dat hij een familielid van je was dat je dringend moest spreken. Zij tuinde erin.’
‘Hoe weet jij dat?’
‘Vince vertelde het me, toen ik vanochtend bij Ria op bezoek was in het ziekenhuis. Nou ja, bezoek, ik heb alleen even bloemen afgegeven en we hebben een paar minuten staan praten op de gang. Die weekendhulp had hem in paniek opgebeld, toen ze later besefte dat ze een fout had gemaakt. Vince vroeg me of jij ervan wist. Hij heeft dat meisje weggestuurd en hij belt je later op de dag. Daarom werk ik vandaag, anders is er te weinig personeel. Ik heb trouwens een buurmeisje dat een weekendbaantje zoekt. Zal ik haar vragen om jou te bellen?’
Irma heeft zin om iets kapot te slaan. Het lukt haar zich te beheersen en tegen Jeltje te zeggen dat ze dat buurmeisje wel wil spreken. Ze weet niet of ze opnieuw een nieuw nummer moet nemen. Ze kan ook gewoon alle meldingen van privénummers of onbekende nummers negeren. Maar die man is hier dus geweest en misschien kan de weekendhulp die met hem gesproken heeft hem beschrijven. Dit zou ze aan de politie moeten melden.
‘Zal ik koffie voor je halen? Wil je iets eten? Ga even zitten. Meid, wat ben je bleek. Je wordt toch niet ziek?’
Het warme weer veroorzaakt een enorme drukte in het Grand Café. Het terras zit de hele dag overvol en ook binnen is er geen leeg tafeltje te bekennen. De serveersters vliegen door de zaak, hun hoofden gaan er steeds verhitter uitzien. Irma zorgt ervoor dat ze om de beurt een paar minuten afkoelen en wat drinken. Ze heeft de coördinatie van het geheel stevig in de hand. En ze let op iedereen die binnenkomt. Ze houdt vooral goed in de gaten of er kerels verschijnen die haar langer dan een paar seconden bekijken. Of ze een stiekeme blik kan opvangen, een onduidelijk gebaar kan zien.
Er gebeurt niets.
Om halfacht verschijnt Vince. Hij wil weten wat er gisteravond precies gebeurd is en blijkt door Jeltje op de hoogte gebracht te zijn. Irma maakt er een zo luchtig mogelijk verhaal van.
‘Je hoeft je voor mij niet groot te houden,’ zegt Vince. ‘Een overval is een angstaanjagende ervaring, die vergeet je niet zo gauw. Beloof me dat je voorlopig samen met iemand vertrekt en je auto zo dicht mogelijk bij de zaak parkeert.’
Irma belooft het.
‘Ik blijf vanavond en jij gaat op tijd naar huis. Je ziet eruit als een natte dweil, sorry dat ik me zo uitdruk. Slaap je wel voldoende?’
Irma slikt een paar keer en protesteert tegen het besluit van Vince. ‘Jij moet elk moment naar het ziekenhuis kunnen gaan. Dat lukt niet als je hier niet weg kunt.’
‘De toestand van Ria is heel stabiel. Ze wordt aanstaande dinsdag geopereerd en tot die tijd maak ik me geen zorgen. Ik meen het, jij neemt de rest van de avond vrij. Je maakt al meer dan genoeg uren. Ga iets leuks doen, duik voor mijn part de kroeg in en versier een lekkere vent.’ Hij raakt haar arm aan. ‘Volgens mij heb je liefde nodig.’
Irma draait zich om en grijpt haar tas, die onder de bar ligt. ‘Wat moet ik met liefde?’ mompelt ze.
Er komt een man op haar af. Hij lacht breed. ‘Jij bent volgens mij Irma. Ik ben Dylon, je kent me niet. We sliepen vannacht in hetzelfde huis. Denise moest vanavond naar een verjaardag en ze wil niet dat je onbeschermd op straat loopt. Tot hoe laat moet je werken?’
Hij lacht breed en aanstekelijk. Vince stelt zich aan hem voor. ‘Goed idee,’ glundert hij.
‘Als het een idee was van Denise…’ aarzelt Irma.
‘Dan is het toch in orde?’ De man lacht nog breder. ‘Moedert ze altijd zo over je?’
Hij is aantrekkelijk, het type man waar ze op valt. Lang, mooi lijf, goede houding. Mooie handen. Ze bekijkt ze snel. Echt mooie handen. En ook een mooie mond. Volle lippen die een beetje glanzen. Lippen die goed aanvoelen als je ze kust.
Dylon.
Ze heeft hem nog nooit gezien en toch lijkt het of ze hem ergens van kent.
‘Ik loop met je mee naar je auto,’ zegt hij. ‘Wat sta je naar me te staren? Zit er iets niet goed?’
‘Je lijkt op iemand die ik ken, maar ik weet niet op wie.’
In de verte slaat een torenklok zeven keer.
*
‘Misschien blijft hij zeven jaar weg,’ zei het kind.
De moeder wilde weten waarom ze dat dacht.
Het kind werd boos. ‘Jij stelt altijd zo veel vragen. Zeven is het geluksgetal. Ik was zeven toen hij wegging en hij wacht tot ik veertien ben.’
‘Als je geen vragen stelt, kom je ook nooit iets te weten,’ protesteerde de moeder. ‘Reken er niet te veel op dat je rekensom klopt. Hij kon het wel eens erg naar zijn zin hebben op de plek waar hij nu is.’
Het kind gaf de moeder een trap tegen haar enkel. Ze moest naar boven en zonder eten naar bed.
Soms zat de vader opeens achter op de fiets van het kind. ‘Recht voor je uit blijven kijken,’ waarschuwde hij. ‘Pas op voor die vrachtwagen, als je met je hoofd onder de wielen komt blijft er niets van je over.’ Hij zong liedjes die ze eerder had gehoord, maar toch niet goed kon plaatsen. ‘Je vond ze al mooi toen je nog een baby was,’ zei hij. ‘Je moeder zong ze ook.’
Op een dag was het kind ziek. Ze had hevige buikpijn en ze rolde zich op in bed. Haar tanden klapperden en ze moest overgeven.
‘Je bent tamelijk jong,’ zei haar moeder. ‘Je weet toch dat meisjes op een bepaald moment iedere maand gaan bloeden? Ik denk dat het nu gaat gebeuren. Probeer de warme melk met anijs op te drinken en binnen te houden. Ik geef je een goede pijnstiller.’ Ze kuste het kind teder op haar voorhoofd. ‘Je wordt zo snel groot.’
‘Wil je voor me zingen?’ bibberde het kind. ‘Zo’n liedje dat je ook voor me zong toen ik nog een baby was?’
De moeder schrok zichtbaar. ‘Dat weet ik niet meer,’ stamelde ze.
‘Ik ben pas twaalf en ik bloed al iedere maand,’ zei het kind tegen de vader.
Hij reageerde niet op haar woorden.
Het kind vertelde dat ze op vakantie zouden gaan naar Egypte. ‘Ik wil veel liever naar de Efteling,’ mokte ze.
Haar vader schaterde.
‘Ik heb nog nooit zo’n ontevreden kind ontmoet,’ schreeuwde de moeder. ‘Wat is er zo mooi aan de Efteling? Daar ben je zo onderhand wel wat te oud voor. Je bent toe aan kennis over andere culturen, over geschiedenis. Weet je wel wat die reis gaat kosten?’
‘Papa is het met me eens dat de Efteling veel leuker is.’
Toen begon de moeder te huilen.
Opeens was het kind veertien en nam haar vader haar in een droom mee naar een grote boot. ‘Hier zijn we al eerder geweest,’ stelde ze vast.
De vader zweeg.
‘Waarom zijn we hier?’ Het kind was bang. Ze keek om zich heen en ontdekte dat de vader was verdwenen.
De moeder maakte haar wakker en zei dat ze een nachtmerrie had.
‘Je bent aardig aan het puberen,’ mopperde de moeder. ‘Ik vind je behoorlijk onuitstaanbaar en ontevreden. Wil je er wel rekening mee houden dat ik er alleen voor sta? Ik werk hard en het ontbreekt jou aan niets.’
‘Ik zie hier anders geen vader.’
‘Die kan ik onmogelijk tevoorschijn toveren,’ zuchtte de moeder.
‘Waar is hij? Wanneer komt hij terug?’
‘Je bent nu veertien, het wordt tijd dat je het hoort,’ zei de moeder.
Ze was geen kind meer. Vanaf de dag dat haar moeder vertelde wat er tijdens de cruise was gebeurd, besefte ze dat. Een kind zou de pijn die haar hart verkrampte niet kunnen verdragen.
Ze droomde iedere nacht hetzelfde. Ze droomde dat ze danste op de voeten van haar vader die liedjes voor haar zong. Ze zei dat ze van hem hield en hij antwoordde dat ze zijn enige lieveling was, die voor altijd bij hem hoorde. Ze fluisterde in zijn oor dat ze met hem wilde trouwen. En iedere keer als ze wakker werd, was daar dat verstikkende gevoel. Die krampende pijn. De hartverscheurende leegte. Iedere keer tranen, iedere keer wanhoop. En de enige manier om daarvan af te komen, was hem achter zich laten. In haar dromen kon ze nog kind zijn, maar zodra ze haar ogen opende werd ze een jong meisje. Ze zocht het kind in haar spiegelbeeld en voelde zich twee verschillende personen.
Twee weken nadat de moeder alles had verteld over de verdwijning van de vader, zei ze dat ze nog iets anders moest vertellen.